zondag, november 13, 2011

Beroepscode en gedragsregels


bron













bron


1 Vooraf
Dit daderbeleid is opgesteld in opdracht van het Interkerkelijke Bestuurlijk Overleg inzake Seksueel Misbruik in Pastorale Relaties (SMPR) binnen de juridische omgeving van de kerkorde van de Protestantse Kerk. Het heeft alleen betrekking op zaken in verband met seksueel misbruik van pastorale en gezagsrelaties. Overige gevallen van misbruik van pastorale relaties en gezagsrelaties vallen buiten de competentie van de SMPR. Het is een zaak van de generale synode of onderstaande ook van toepassing wordt verklaard voor andere vormen van ambtsmisbruik dan seksueel misbruik in pastorale en gezagsrelaties.

Art. 15 van de Generale Regeling Kerkelijke Rechtspraak bij Ord. 10-10 en 12-7 (verder GRKR) spreekt van “pastorale relaties en gezagsrelaties”. Het heeft betrekking op ieder “die in een ambt of dienst staat, een kerkelijke functie vervult of kerkelijke bevoegdheden uitoefent”. Het hier ontwikkelde daderbeleid beperkt zich tot de situaties waarin de dader een predikant of een kerkelijk werker is. De uitwerking ervan voor situaties waarin anderen betrokken zijn, die “in een ambt of dienst staat, een kerkelijke functie vervult of kerkelijke bevoegdheden uitoefent”, zal later op basis van het hier voorgestelde worden ontwikkeld.

Voorafgaande aan het eigenlijke daderbeleid worden enkele flankerende punten genoemd. Aan het daderbeleid is een bijlage toegevoegd met uitgangspunten en een artikelsgewijze toelichting bij het beleid.

2 FLANKERENDE PUNTEN
2.1 Dossier
1. Alle dossiers betreffende veroordelingen inzake seksueel misbruik, ook die van alle Regionale Colleges voor het Opzicht (CvO), worden bewaard door het Generaal College voor het Opzicht en door de Beoordelingscommissie voor de Geschiktheid voor het Ambt (BCGA), voor onbeperkte tijd, dus niet voor 10 jaar. (Vgl. GRKR, art. 15-13)
2. Het archief van het Generaal CvO is toegankelijk voor wetenschappelijk onderzoek, zulks ter beoordeling door het moderamen van de synode.
3. Wanneer een (ex-)predikant zal overstappen naar een ander kerkgenootschap in binnen- of buitenland, dan kan over betrokkene een verklaring van goed gedrag gevraagd worden door het betrokken kerkgenootschap. Het moderamen van de synode zal het archief van het Generaal CvO raadplegen en de gevraagde verklaring van goed gedrag niet afgeven wanneer een dossier van betrokkene aanwezig is.

2.1.1 Proces van klachtbehandeling
Voor het traject tot aan veroordeling en straf wordt uitgegaan van het geldende protocol en de bijzondere behandeling van klachten betreffende seksueel misbruik door Colleges voor het Opzicht, zoals vastgelegd in Generale Regeling Kerkelijke Rechtspraak.
Op twee punten wordt art. 15 van de GRKR aangepast:
1. Elke zaak die door een CvO in behandeling wordt genomen wordt voorgelegd aan twee deskundigen als bedoeld in art. 15-3 van de GRKR. Als zij van oordeel zijn dat mogelijk sprake is van ambtsmisbruik, dan gelden lid 4 en 5 van art. 15.
2. Tevens wordt bepaald dat een CvO dat een klacht inzake ambtsmisbruik heeft te behandelen, ten hoogste voor twee-derde deel uit mannen bestaat.

2.1.2 Tuchtmaatregels
De kerkorde regelt de middelen van kerkelijke tucht (ord. 10-9-7). Daaraan wordt toegevoegd:
1. Elke opgelegde tuchtmaatregel impliceert de hieronder opgestelde regeling.
2. Een tuchtmaatregel voor onbepaalde tijd kan worden opgeheven (ord. 10-9-9), uitsluitend op verzoek van de Beoordelingscommissie voor de Geschiktheid voor het Ambt (BCGA).


Bijlage bij Het ambt na een tuchtmaatregel
Daderbeleid voor de Protestantse Kerk in Nederland na veroordeling voor Seksueel Misbruik in Pastorale Relaties

Inhoud
0. Vooraf
A. Uitgangspunten en achtergronden van beleid
1. Waarom een daderbeleid?
1.1. De verantwoordelijkheid van de kerk
1.2. Waarom een specifiek daderbeleid SMPR?
1.3. De maatschappelijke context van daderbeleid
2. Het huidige daderbeleid, tucht
2.1. Het doel van een tuchtmaatregel
2.2. Kerkelijke context van straf
2.3. Straf
3. Wat ontbreekt er?
4. Uitgangspunten daderbeleid
5. Reikwijdte en doelgroepen

B. Puntsgewijze toelichting bij het daderbeleid

0. Vooraf
De bijlage bij het Daderbeleid bestaat uit twee onderdelen:
A. Uitgangspunten en achtergronden van beleid
B. Puntsgewijze toelichting bij het beleid.

A. Uitgangspunten en achtergronden van beleid
1. Waarom een daderbeleid?
De term “daderbeleid” wekt wellicht misverstand. Als zou in de kerk alle aandacht uitgaan naar de daders van seksueel misbruik en zouden de getroffenen aan hun eigen lot worden overgelaten. Dat is niet juist. Rond seksueel misbruik is door de SMPR een protocol opgesteld dat ook door de kerk wordt erkend, waarin de opvang en begeleiding van hen die getroffen worden door seksueel misbruik en de begeleiding van gemeenten waarbinnen het zich voordoet is geregeld. Het genoemde protocol treedt in werking vanaf het moment dat iemand zich meldt bij het meldpunt van de SMPR. Het hier voorgestelde daderbeleid treedt in werking pas nadat door een College van Opzicht de schuld van de dader is vastgesteld en een tuchtmaatregel is uitgesproken

1.1 De verantwoordelijkheid van de kerk
Met een daderbeleid neemt de kerk haar verantwoordelijkheid in een aantal opzichten.

Maatschappelijke verantwoordelijkheid
Overheid en samenleving erkennen de eigen ruimte van de kerk om haar eigen regelgeving vast te stellen. Daartoe behoort het toekennen van bijzondere rech ten en verantwoordelijkheden aan personen. De kerk heeft zich daarom tegen over de samenleving te verantwoorden voor de wijze waarop zij de betrouwbaar heid en kwaliteit van deze toekenning waarborgt.

Verantwoordelijkheid tegenover (potentiële) getroffenen
De kerk kent bijzondere rechten en verantwoordelijkheden toe aan personen. Daarmee worden deze personen tot dragers, althans tot representanten van het instituut. In het verleden is het te vaak voorgekomen dat het instituut zichzelf in bescherming nam, door de daders te ontzien. (Potentiële) getroffenen moeten er op kunnen vertrouwen dat het instituut zichzelf niet in bescherming neemt, wan neer dragers of representanten van het instituut misbruik maken van hun door het instituut toegekende rechten en verantwoordelijkheden.

Verantwoordelijkheid voor haar ambtelijke structuur
De kerk wordt geregeerd door haar ambtsdragers, zij representeren het gezag van de kerk, dat gegrond is in Christus, het hoofd van de kerk. Wanneer een ambtsdrager zich schuldig maakt aan ambtsmisbruik is daarmee het gezag van de kerk in het geding. “Ambt” dient in deze ruim te worden opgevat en heeft betrekking op allen die binnen de kerk een kerkelijke roeping, taak of functie vervullen. (Zie punt 5. Verder zal sprake zijn van “ambtsmisbruik”.)

Verantwoordelijkheid tegenover de gemeente
Het ambt komt op uit de gemeente. Ambtsmisbruik is schending van het door de gemeente geschonken vertrouwen. Een door de kerk uitgesproken veroordeling (en tuchtmaatregel) gaat voorbij aan deze geschonden vertrouwensrelatie, al thans biedt nog geen perspectief op herstel van dit vertrouwen.

Verantwoordelijkheid tegenover daders
Na veroordeling en tuchtmaatregel wordt de dader aan zichzelf overgelaten. De kerk schiet daarmee tekort in haar verantwoordelijkheid tot reclassering en haar pastorale taak.

1.2 Waarom een specifiek daderbeleid SMPR?
Seksueel misbruik is ontegenzeggelijk een vorm van machtsmisbruik, maar niet alle machtsmisbruik heeft de vorm van seksueel misbruik. Seksueel misbruik kan in de rechtspleging behandeld worden als een vorm van ambtsmisbruik waarvoor geen aparte rechtsgang vereist is. Er zijn goede gronden om voor seksueel misbruik wel een aparte rechtsgang in te richten:
* Het horen van getroffenen en daders vereist een speciale deskundigheid.
*De schade die berokkend wordt aan getroffenen is buitengewoon ingrijpend.
* De schade die berokkend wordt aan gemeente en kerk is buitengewoon ingrijpend.
*De kans op recidive blijkt bij daders van seksueel misbruik groot.

1.3 De maatschappelijke context van een daderbeleid
Seksueel misbruik van ambt of positie wordt gezien als een ernstige aantasting van de persoonlijke integriteit en elke vergoelijking of toedekking wordt scherp gehekeld. De samenleving vraagt van de kerk een transparante en consequente aanpak van ambtsmisbruik. Ook wordt verwacht dat de kans op recidive wordt uitgesloten, zowel binnen de eigen kerk als daarbuiten. Dat betekent al met al dat een de kerk niet met een tuchtprocedure kan volstaan.

Overigens kan ieder die getroffen wordt door seksueel misbruik daarover een klacht indienen bij justitie, die tot strafvervolging kan overgaan. Tuchtrecht vervangt niet het strafrecht. Ook ieder die binnen de kerk te maken krijgt met seksueel misbruik, kan naar de politie stappen. Bij de begeleiding van getroffenen van seksueel misbruik wordt daar op gewezen. Omgekeerd vervangt het strafrecht het tuchtrecht niet. Ook als iemand vervolgd wordt door justitie kan alsnog besloten worden een klacht binnen de kerk voor ambtsmisbruik in te dienen. Ook als iemand niet veroordeeld wordt door de rechter, kan een College van Opzicht besluiten tot een tuchtmaatregel. (Gelijktijdigheid of volgordelijkheid van beide rechtsgangen wordt hier buiten beschouwing gelaten.) De reden hiervan is dat de kerk andere maatstaven aanlegt voor de goede uitoefening van het ambt dan de wet voor strafbare handelingen.

De eigensoortigheid en eigenstandigheid van een kerkelijke tuchtrechtprocedure ten opzichte van een juridische strafrechtprocedure zou er overigens niet toe mogen leiden, dat wie door de rechter schuldig wordt bevonden voor een College van Opzicht vrijuit gaat. De kerk dient zich naar het oordeel van de SMPR te voegen naar het eventuele schuldig van de burgerlijke rechter. Maar nogmaals: vrijspraak door de burgerlijke rechter laat de mogelijkheid van een kerkelijke tuchtmaatregel onverlet.

2. Het huidige daderbeleid, tucht
De Colleges van Opzicht binnen de Protestantse Kerk zijn tuchtcolleges. Wanneer een College voor het Opzicht ambtsmisbruik heeft vastgesteld, volgt een tuchtmaatregel, variërend van waarschuwing tot schorsing voor onbepaalde tijd.

2.1 Het doel van een tuchtmaatregel
Het doel van een tuchtmaatregel wordt binnen de kerkorde niet benoemd. In het algemeen kan gesteld worden, dat het tuchtrecht ten doel heeft de kwaliteit en het aanzien van de betrokken beroepsgroep te bewaken. Tuchtmaatregelen zijn gericht op herstel van vertrouwen in de professionaliteit en de habitus van betrokkene en volwaardige wederopname in de beroepsgroep. In het uiterste geval kan de tuchtmaatregel betekenen de uitsluiting uit de beroepsgroep.

Hiermee is wel het doel van een tuchtmaatregel binnen de beroepsgroep aangegeven, niet het karakter van een tuchtmaatregel in relatie tot dader of daad. Ter oriëntatie een vergelijk met het strafrecht. Binnen het strafrecht komen verschillende motieven om te straffen naar voren:
- Vergelding, er moet betaald worden. In het strafrecht is dit een vergelding tegenover de staat, de gemeenschap. Een rechtsregel is geschonden, daarvoor moet geboet worden. Er is dus niet sprake van een vergelding tegenover het slachtoffer. Straf binnen de kerk beperkt zich ook tot de relatie tussen dader en instituut.
-Inkeer. De straf heeft tot doel de dader tot inkeer te brengen, te doen realiseren dat hij iets misdaan heeft in de hoop/verwachting dat dit tot inzicht leidt over de weg naar de misdaad en zo kan leiden tot een ander leven. Straf binnen de kerk lijkt sterk door dit motief te zijn ingegeven.
-Recht doen aan het rechtvaardigheidsgevoel. Het rechtvaardigheidsgevoel van slachtoffers en de mensen om hen heen zou beschadigd worden, wanneer een dader zonder verdere consequenties weg kan komen met zijn daad. De aantasting van het rechtvaardigheidsgevoel kan leiden tot ondermijning van het gezag van het rechtstelsel en tot demotivatie om zich er aan te onderwerpen.
- Afschrikking. Straf kan daarom ook bepleit worden met het oog op afschrikking. Het vooruitzicht gestraft te worden zou een drempel kunnen zijn om de daad te begaan.
- Sinds enige tijd is er binnen het strafrecht belangstelling voor het herstelrecht. In het herstelrecht wordt gezocht naar een straf die recht doet aan de geschonden relatie tussen dader en slachtoffer, zodanig dat de dader “betaalt” aan het slachtoffer op een wijze waarmee het slachtoffer zich recht gedaan voelt. Binnen de kerk bestaat geen ervaring met deze benadering van tucht, die daarom hier verder buiten beschouwing blijft. Onderzocht zou moeten worden of en zo ja op welke wijze het herstelrecht een rol kan spelen in het daderbeleid. Daarbij dient bedacht te worden dat bij ambtsmisbruik diverse relaties in het geding zijn:

1. Tussen dader en getroffene
2. Tussen dader en kerk
3. Tussen dader en gemeente
4. Tussen kerk en getroffene
5. Tussen gemeente en getroffene

2.2 Kerkelijke context van straf
Hoewel anders van karakter, wordt bij tucht toch vaak aan straf gedacht. Wanneer bin-nen de kerk het woord “straf” valt, klinkt ook het woord “vergeving”. Daarmee wordt impliciet gesteld, dat de straf geduid wordt als instrument van vergelding of van inkeer. Wordt de straf als vergelding geduid, dan is vanuit de wens tot vergeving de reactie op straf: je mag geen kwaad met kwaad vergelden. Wordt straf als instrument voor inkeer gezien, dan leidt de roep om vergeving makkelijk tot de stellingname, dat met de veroordeling de dader al genoeg gestraft is en tot inkeer zal/kan/moet komen. Langs beide redeneringen wordt de rechtmatigheid en noodzakelijkheid van straf in twijfel getrokken. Als de wil tot vergeving bij de getroffene maar aanwezig is, dan zal de dader sneller tot inzicht en omkeer komen. Het spreken van vergeving wordt zo een aanklacht tegen getroffene.

Een ander aspect van het gebruik van het woord “vergeving” is de verandering van blik-richting. De tuchtmaatregel wordt uitgesproken door de veroordelende instantie (binnen de PKN is dat het College voor het Opzicht), het geven van vergeving wordt gevraagd/geëist van de getroffene. Zo kan de indruk ontstaan dat de reden van de tucht-maatregel (door het instituut) ligt in de weigering van vergeving (door de getroffene). En omgekeerd: als de getroffenen (“nu maar”) in staat is tot vergeven, dan hoeft het instituut niet meer te straffen. Binnen het kerkelijk denken over straf ontstaat zo een hermetische driehoeksverhouding tussen dader, instituut en getroffene. Gevolgen daarvan zijn dat de bijzondere relatie tussen instituut en getroffene buiten beeld raakt en dat het instituut de eigen rol denkt te kunnen/moeten minimaliseren om de relatie tussen getroffene en dader niet te belasten, overigens zonder een begin te maken met een vorm van herstel-recht. Het hoeft daarom niet te verbazen dat ondanks herhaalde uitspraken van de kerk, dat de getroffene op de eerste plaats komt, keer op keer blijkt dat getroffenen zich door de kerk in de steek gelaten voelen.

In de driehoek dader-getroffene -instituut komt de gemeente niet voor. Hoewel veroordeling en straf een zaak lijkt tussen instituut en dader, wordt de gemeente geconfronteerd met het seksueel misbruik door een van haar leden aangedaan aan een of meer van haar leden en met de gevolgen van veroordeling en straf. Binnen de gemeente ontstaan hierdoor vaak grote spanningen, de belangen van (een deel van) de gemeente zijn vaak anders dan die van getroffene of instituut. De ambtsdragers en/of sleutelfiguren binnen de gemeente worden niet zelden kop van jut, weerloos tegen deze spanningen.

Bijzondere aandacht is vereist voor de rolconflicten van de mensen die ambtshalve vanwege de gemeente of de classicale vergadering hebben te opereren in een situatie van seksueel misbruik. Het daderbeleid kan geen afdoende antwoord zijn op deze spanningen en conflicten. Bedacht dient te worden dat het daderbeleid moet worden uitgevoerd tegen de achtergrond van en in relatie tot een geschonden gemeente.

2.3 Tucht
Overwogen dient te worden of niet andere tuchtmaatregelen wenselijk zijn naast de bestaande (terechtwijzing, vermaning, schorsing, ontzetting). Gedacht kan worden aan vervangende werkzaamheden tijdens de schorsing. Ook kan gedacht worden aan een gedetailleerde meldingsplicht van werkzaamheden gedurende een bepaalde periode of het verrichten van pastoraat onder toezicht van een supervisor. Omdat het buiten de competenties van de SMPR valt, blijft dit verder buiten beschouwing.

Er zijn ons inziens ten minste twee situaties waarin de constatering van schuld aan seksueel misbruik in een pastorale relatie zou moeten leiden tot ontzetting uit het ambt van predikant:
I. Als het een veroordeling betreft van seksueel misbruik met minderjarigen.
II. Als de veroordeling voor de tweede maal leidt tot schorsing van de dader sinds zijn bevestiging in het ambt van predikant.

Toch wordt hier afgezien van enige regelgeving betreffende de strafmaat, omdat daarmee de onafhankelijkheid van de kerkelijke rechtspraak in het geding is.

3. Wat ontbreekt er?
Het daderbeleid beperkt zich dus tot op heden tot het vaststellen van een strafmaat. Dit minimale daderbeleid voldoet niet aan de (maatschappelijke) eisen. Om de volgende reden:
- Er is geen/onvoldoende toezicht op de naleving van de straf.
- Er is geen daderregistratie. Dat betekent dat de dader kan omzien naar een andere werkplek om daar (zogenaamd) “met een schone lei” opnieuw te beginnen.
- Er is geen toezicht op het komen tot inkeer. Onduidelijk blijft daarom of de dader stappen zet om vergelijkbaar gedrag in de toekomst te voorkomen.
- De geschiktheid voor het ambt (taak, functie) wordt niet ter discussie gesteld, tenzij in het geval van ontzetting uit het ambt (cq. ontslag). Hoewel het ambts-misbruik het bewijs daarvan is, dat betrokkene op enig moment niet geschikt is gebleken voor het ambt, volgt na de veroordeling niet (opnieuw) een geschikt-heidsbeoordeling.
- De geschonden relatie tussen dader en gemeente blijft buiten beschouwing. De dader zal na de straf terug willen keren in de gemeente alsof er niets gebeurd is, maar herstel van vertrouwen kost tijd.

4. Uitgangspunten daderbeleid
1. Bij (seksueel) misbruik in pastorale relaties is sprake van ambtsmisbruik. Het ambt is een door het instituut kerk toegekende status, bevoegdheid en verantwoordelijkheid, op grond van vooraf opgestelde toelatingscriteria en een beoordeling van geschiktheid voor het ambt. Door het ambtsmisbruik schendt de ambtsdrager de relatie met de kerk, die haar beslag heeft gekregen in het vertrouwen dat de kerk heeft uitgesproken in deze persoon. Kort gezegd: ambtsmisbruik is een zaak tussen kerk en ambtsdrager. Daderbeleid zal zich op die relatie moeten richten.

2. Daarnaast is ambtsmisbruik een zaak tussen ambtsdrager en gemeente. Daderbeleid zal ruimte moeten maken voor het herstel van deze relatie dan wel aan het verbreken van de relatie, zodanig, dat recht gedaan wordt aan het misbruik van het door de gemeente geschonken vertrouwen.
3. Door het daderbeleid te richten op de relatie kerk/gemeente-ambtsdrager, ontstaat er daarnaast ruimte voor een beleid gericht op getroffene. De verantwoordelijkheid van de kerk in deze is evident. Het is de kerk die iemand geschikt heeft bevonden voor het ambt; ambtsmisbruik is daarom een schending van de relatie tussen de kerk en de getroffene. De kerk zal zich daarom moeten inspannen deze relatie te herstellen. De dader staat daar buiten.

4. Of de relatie tussen getroffene en dader hersteld kan worden, is een vraag die alleen de getroffene in eerste instantie kan beantwoorden. Daar staat de kerk buiten, tenzij de getroffene te kennen geeft in deze een rol van de kerk te wensen. Elk prematuur optreden van de kerk in deze is schadelijk voor het herstel van de relatie tussen kerk en getroffene en ondermijnt een adequaat beleid in deze.

Overigens zal het daderbeleid recht moeten doen aan de verhouding tussen maatschappelijk klimaat en kerkelijk getuigen. Enerzijds is er het maatschappelijk wantrouwen in het instituut kerk en zijn bejegening van seksueel misbruik door de eigen kerkelijke ambtsdragers. Anderzijds dient de kerk trouw te blijven aan haar overtuiging, dat een dader niet samenvalt met zijn daad en dat bekering de mogelijkheid opent van een nieuwe levenswandel.

5. Reikwijdte en doelgroepen
De reikwijdte van het beoogde daderbeleid is zoals eerder gezegd gegeven met art. 15 van de Generale Regeling bij Ord. 10-10 en 12-7 (verder GR). Artikel 15 van de GR kan de indruk wekken dat alle ambtsmisbruik bestaat uit een vorm van seksueel misbruik. Dat is niet zo. Het hier voorgestelde daderbeleid beperkt zich tot veroordeling na seksueel misbruik in pastorale relaties. Of het ook toepasbaar is dan wel wordt verklaard voor andere vormen van ambtsmisbruik is niet een zaak van de SMPR.
Overigens spreekt het artikel van “pastorale relaties en gezagsrelaties”. Het artikel heeft betrekking op ieder “die in een ambt of dienst staat, een kerkelijke functie vervult of kerkelijke bevoegdheden uitoefent”. Deze reikwijdte impliceert de noodzaak van een gedifferentieerd daderbeleid. De dader hoeft in strikte zin geen (geordineerd) ambtsdrager te zijn, het karakter van het ambtsmisbruik verschilt derhalve naar gelang de positie/ambt/functie/taak van de dader.

Het toezicht op de naleving van de straf en het herstel van vertrouwen tussen kerk en dader zal daarom in de onderscheiden gevallen verschillend dienen te verlopen. Het hier voorgestelde daderbeleid beperkt zich tot die situaties waarin een predikant of kerkelijk werker veroordeeld is. Toepassing voor andere situaties volgt.

Aparte aandacht in dit verband voor predikanten met bijzondere opdracht, werkzaam bij defensie of justitie, in de zorg of het onderwijs. Zij zijn ambtsdragers van de kerk maar in dienst van de instelling. Seksueel misbruik zal voor predikanten met een bijzondere opdracht geconstateerd, beoordeeld en bestraft worden binnen de instelling. Betrokken ambtsdrager zal dat in het reguliere contact met de ambtelijke vergadering waaraan hij verbonden is moeten melden. In aansluiting daarop zal deze ambtelijke vergadering de weg van de kerkelijke tucht met betrokkenen moeten gaan.

B. Puntsgewijze toelichting
Terminologie
De term daderbeleid kan de indruk wekken, dat de zorg en aandacht van de kerk meer uitgaat naar de daders dan naar de getroffenen. Er is immers niet zoiets als een “slachtofferbeleid”. In die zin toch wel, dat het voor de kerk geldende “Protocol voor gemeenten die geconfronteerd worden met (seksueel) misbruik in pastorale en gezagsrelaties” met de daarbij behorende “Handreiking” (met informatie voor getroffenen) alle voorrang geeft aan getroffenen van seksueel misbruik.

Dat neemt niet weg, dat de kerk een duidelijk slachtofferbeleid ontbeert.

De redenering is (ook in het genoemde Protocol) dat de pastorale zorg voor het slachtoffer een zaak van de gemeente is. Daarmee wordt miskend, dat een gemeente die geconfronteerd wordt met seksueel misbruik door de ambtsdrager, doorgaans in hevige verwarring geraakt en niet zelden alle energie nodig heeft voor interne spanningen. De gemeente is daarom niet in staat het slachtoffer pastorale hulp te verlenen, mede omdat het slachtoffer binnen de gemeente niet zelden ook als schuldige wordt gezien en mede daardoor een uiterst kwetsbare positie heeft binnen de gemeente. Het zou de kerk sieren, professionele hulp te garanderen voor slachtoffers van seksueel misbruik.

Met de term daderbeleid wordt aangegeven, dat het beleid het optreden van de kerk betreft jegens hen die binnen de kerkelijke rechtspraak zijn veroordeeld. Echter, wanneer een College van Opzicht besluit tot ontzetting uit het ambt, dan is dit daderbeleid niet van toepassing. Er is dan geen sprake meer van een ambtsdrager, van het ambt na een veroordeling. De pastorale verantwoordelijkheid van de kerk voor de dader in dat geval valt buiten dit daderbeleid.

Overigens wordt verder het woord slachtoffer vermeden. Gekozen is voor het woord getroffene, om de geheel andere connotatie die het woord slachtoffer heeft in godsdienstige zin.

Omwille van de leesbaarheid is er voor gekozen de dader met hij, de getroffene met zij aan te duiden, wetende dat ook de dader een vrouw kan zijn en de getroffene een man. De laatste situatie komt veel minder vaak voor, de drempel voor getroffene om over te gaan tot melding is misschien daarom nog hoger.

Dossiers
Bij de opstelling van de kerkorde PKN in de jaren 90 werd getwijfeld of de termijn van 10 jaar niet te lang zou zijn. (GRKR 15-13) Gezien de veranderde maatschappelijke context is het niet verantwoord dossiers na tien jaar te vernietigen.
In hetzelfde artikel wordt bepaald, dat het Generaal CvO desgevraagd een dossier aan een Regionaal CvO kan verstrekken. De suggestie om altijd ongevraagd een Regionaal CvO te informeren over eerdere zaken, moet worden afgewezen als zijnde een onge-wenste beïnvloeding van de oordeelsvorming van het Regionaal CvO.
Wel wordt bepaald dat elk dossier ook bewaard dient te worden door de BCGA. Ingeval deze commissie voor de tweede maal geïnformeerd wordt over de veroordeling van een predikant of kerkelijk werker, heeft het de bevoegdheid betrokkene bij het College voor de Ambtsontheffing voor te dragen voor ontheffing uit het ambt.

Informeren van andere kerkgenootschappen
Voorkomen moet worden dat een dader zich kan onttrekken aan dossiervorming en in een andere kerk als een onbeschreven blad kan beginnen. Een verklaring van goed gedrag kan hierin voorzien. Hier geldt een oecumenische verantwoordelijkheid.

Proces van klachtbehandeling
Elke zaak wordt voorgelegd aan deskundigen ex. Art. 15-3 van de GRKR.
Uitgesloten moet worden dat in twijfelgevallen een CvO buiten ter zake deskundigen om besluit dat er geen sprake is van seksueel misbruik in pastorale relaties. Het lijkt omslachtig, maar in veel gevallen zal het overleg met de deskundigen een formaliteit zijn.

Een CvO bestaat ten hoogste voor twee-derde uit mannen.
Het is voor getroffenen (meestal vrouwen) vaak buitengewoon pijnlijk gehoord te worden door een college dat (bijna) alleen uit mannen bestaat. Ook als getroffene een man is, is een min of meer evenwichtige samenstelling van het CvO wenselijk.

Parallelbehandeling van klacht smpr en toepassing ord. 3-19 of 3-20
De praktijk leert dat de afhandeling van een tuchtzaak (ord. 10) de toepassing van ord. 3-19 (vrijstelling van werkzaamheden) of 3-20 (ontheffing van werkzaamheden) blokkeert, althans hindert. De kerkorde sluit gelijktijdige toepassing overigens niet uit.
Van belang in dit verband is het verschillend karakter van ord. 3 en de toepassing van ord. 10 inzake ambtsmisbruik. Bij ambtsmisbruik gaat het om een verstoorde verhouding tussen ambtsdrager en kerk; in ord. 3 gaat het om een verstoorde verhouding tussen predikant en gemeente.
Voorkomen moet worden dat in de verstoorde verhouding tussen predikant en gemeente niet kan worden opgetreden, lopende het onderzoek naar ambtsmisbruik. Het kan namelijk voorkomen dat de verstoorde verhoudingen al gemeld zijn bij visitatie, voordat een klacht wegens smpr wordt ingediend. Hoe een eventuele gelijktijdige toepassing van ord. 3-19 of 20 en ord. 10 correct dient te verlopen, is een zaak die de bevoegdheid van de SMPR overstijgt, maar naar het oordeel van de SMPR wel aandacht behoeft.

Tuchtmaatregelen
In dit daderbeleid wordt geanticipeerd op de voorgestelde wijziging van ord. 10, in eerste lezing vastgesteld door de synode op 15 april 2011.
Bij schorsing geldt de GR Predikantstraktementen. Dat wil zeggen dat bij schorsing voor bepaalde tijd een traktement wordt uitgekeerd van 70% van het traktement, ten laste van de predikantskas. Bij schorsing voor onbepaalde tijd en bij ambtsontheffing wordt een wachtgeld uitgekeerd door de predikantskas van 60% van het laatst genoten traktement voor een periode van ten hoogste 6 maanden.
Het opheffen van een schorsing voor onbepaalde tijd is weliswaar de bevoegdheid van het college dat de schorsing heeft opgelegd, maar dit college heeft geen deskundigheid, althans niet de mogelijkheid het bestaan van berouw te constateren, omdat het een rechtsprekend college op afstand is. Bedacht dient te worden dat schorsing voor onbe-paalde tijd impliceert de losmaking van de predikant van zijn gemeente. Er is dus geen kerkelijke vergadering die berouw kan vaststellen. Van getroffene mag niet gevraagd worden eventueel berouw te constateren. Daarbij komt dat niet alleen berouw in het ge-ding is, maar ook ambtsgeschiktheid. Daarom wordt bepaald dat de opheffing van een schorsing alleen kan plaatsvinden op verzoek van de BCGA.
Het verdient aanbeveling de terugkeer in de gemeente na een schorsing te markeren met een rituele handeling in de eredienst.
Wie doet wat na de definitieve uitspraak?
Vanaf het moment dat er een melding binnenkomt bij het steunpunt SMPR, gaat het pro-tocol SMPR in werking. Van een dader is pas sprake na de uitspraak van het CvO. Het daderbeleid ligt in het verlengde van het protocol.

De Regionaal Adviseur Classicale Vergadering
Aangezien de Protestantse Kerk geen bisschop kent, ook geen pastor pastorum, geen ambtsdrager dus met leidinggevende verantwoordelijkheid over predikanten en kerkelijk werkers, is hier met aarzeling gekozen voor de persoon van de RACV, om de naleving van de schorsing te bewaken. Deze keuze doet wellicht niet geheel recht aan de positie van de RACV, maar binnen de huidige kerkorde is geen alternatief voorhanden. Geko-zen is voor een persoon in plaats van een kerkelijk gremium, vanwege het vertrouwelijke karakter en de wenselijkheid dat de dader door de kerk een pastor krijgt toegewezen. De persoon van de werkbegeleider voor predikanten kan hier geen rol spelen, gezien de ruimte die hij/zij moet houden voor een collegiale relatie in werkbegeleiding. Het feit dat de RACV meestal al voorafgaande aan de veroordeling contact heeft gehad met betrok-ken predikant hoeft geen belemmering te zijn voor de toezichthoudende taak bij schor-sing.
Overigens wordt opgemerkt, dat alle kerkenraden en hun preekvoorzieners in de huidige gang van zaken onwetend worden gelaten over de schorsing van predikanten. Te over-wegen is de kerkenraden wel te informeren over een opgelegde schorsing, opdat zij niet onbewust aanleiding geven deze te ontduiken.
Opschorten van alle werkzaamheden
Voorkomen moet worden dat de nabestaanden van een overledene op het laatste mo-ment geconfronteerd worden met een andere voorganger bij de uitvaart. Daarom is toe-gevoegd: binnen een week na ingang van de schorsing.
De Beoordelingscommissie voor de Geschiktheid van het Ambt
De beoordeling van de geschiktheid voor het ambt van predikant is bij kerkorde bepaald. De synode heeft daartoe in 2007 de Beoordelingscommissie voor de Geschiktheid van het Ambt ingesteld. Hier wordt verondersteld dat de beoordelingscommissie ook de be-voegdheid zal hebben kerkelijk werkers te beoordelen op hun geschiktheid voor het ambt van ouderling of diaken.
Na een schorsing (ook van onbepaalde tijd) kan geen sprake zijn van al of niet toelating tot het ambt. Wel is na een veroordeling de vraag naar de geschiktheid voor het ambt opnieuw aan de orde. Daarom wordt aan het einde van het traject de geschiktheid voor het ambt bevestigd of wordt betrokkenen voorgedragen voor ontzetting uit het ambt.
De herbevestiging van de geschiktheid ligt in de lijn van de bedoeling van het tuchtrecht, dat immers doelt op inkeer en bezinning op het eigen functioneren bij betrokkene met het oog op de bewaking van de kwaliteit van de beroepsgroep als geheel. De vertrou-wensbreuk tussen kerk en ambtsdrager dient hersteld te worden door als kerk opnieuw overtuigd te raken van de geschiktheid van deze persoon voor het ambt. In het werk van de geschiktheidscommissie gaat het dus niet om het (nog een keer) beoordelen van het tuchtwaardige gedrag van de dader, maar om de geschiktheid van de dader voor het ambt.
In overleg met de geschiktheidscommissie is vastgesteld, dat de commissie nu nog niet geëquipeerd is voor deze vorm van geschiktheidsbeoordeling; de maatstaven voor toet-sing zijn wel duidelijk omschreven. Het ligt voor de hand het traject van geschiktheids-beoordeling afhankelijk te maken van de zwaarte van de opgelegde tuchtmaatregel. Een en ander zal nader door de geschiktheidscommissie moeten worden ingevuld; dat ligt niet op de weg van de SMPR.
De beoordeling van de geschiktheid heeft niet alleen betrekking op het seksueel mis-bruik door betrokkene, maar ook op houding en gedrag na de veroordeling. Ook daarin
Pagina 18 van 18
mag van betrokkene gevraagd worden het ambt waardig te zijn. (Daarom wordt de commissie ook ingeschakeld bij een aantal verplichtingen voor de dader. Zie onder D van het daderbeleid.) De uiterste mogelijkheid, dat de commissie tot de conclusie moet komen, dat betrokkene niet langer geschikt is voor het ambt, kan dus mede gebaseerd zijn op het optreden na de uitspraak van het CvO.
Bij recidive dient de CBGA de mogelijkheid te hebben af te zien van een traject voor su-pervisie of therapie en op grond van de dossiers en gesprekken met betrokkene en des-kundige tot de conclusie te komen dat betrokkene niet langer geschikt geacht moet worden voor het ambt.
De dader
Opstellen van een schuldverklaring
Het is moeilijk voorstelbaar dat een dader een oprechte schuldverklaring kan opstellen binnen een maand na de uitspraak van het CvO. Onderzoek toont aan dat de houding van daders gekenmerkt wordt door ontkenning of door een al te makkelijk “sorry”. Wer-kelijk inzicht vereist een langer traject. Toch mag van een ambtsdrager de erkenning van schuld gevraagd worden, om de eenvoudige reden dat hij door de kerk schuldig is be-vonden en hij als ambtsdrager zich te voegen heeft naar het oordeel van de kerk. Het belang van een vroegtijdige schuldverklaring ligt in de publieke erkenning door de ambtsdrager van het geconstateerde ambtsmisbruik, van schuld tegenover getroffene en gemeente, waarmee de dader als ambtsdrager tenminste aangeeft mede-eigenaar te zijn van het oordeel van het CvO.
In geval van weigering van gevraagde verklaring door de dader zal het BGCA dit mee-wegen bij de geschiktheidsbeoordeling.
Omdat de waardigheid van het ambt in het geding is met deze schuldverklaring, dient deze vooraf te worden voorgelegd aan en getoetst te worden door het BCGA.
Het oordeel van de gemeentebegeleider is van belang, omdat hij/zij de situatie in de be-trokken gemeente kent.
De coördinator van de SMPR wordt geïnformeerd, opdat deze de betrokken vertrou-wenspersoon en gemeentebegeleider kan informeren.
De kerkenraad
Inschakeling van een interim-predikant
Bij schorsing van drie maanden of meer is het nodig een interim-predikant aan de be-trokken gemeente te verbinden. Bedacht dient te worden dat binnen een gemeente waarvan de predikant is veroordeeld grote spanning kan ontstaan. Vaak is bijzondere pastorale zorg nodig voor kerkenraadsleden. Ook de pastorale zorg voor de getroffene en haar omgeving vereist bijzondere aandacht.
Omdat bij schorsing de gemeente geen traktement hoeft te betalen, hoeft de financiering van de interim-predikant geen probleem te zijn.
Mobiliteitsbureau
Voorkomen moet worden als kerk het verwijt te krijgen de dader ongezien te laten weg-komen naar een nieuwe werksituatie. Veel hangt hier af van de situatie en de wijsheid van betrokkenen. Aangezien er binnen de kerk geen aansturing van predikanten plaats-vindt door een bisschop of door een seniorpredikant, is er geen andere mogelijkheid

Geen opmerkingen: